Reactie op de internetconsultatie over de Wet stelsel kredietregistratie

Paragraaf 1: Inleiding

Allereerst juichen wij het als stichting toe dat er eindelijk een wettelijk kader wordt gecreëerd voor de registratie van kredietgegevens. Voorheen werd dit overgelaten aan kredietverstrekkers en de door hen opgerichte en gefinancierde private stichting, het BKR.

Wij willen benadrukken dat wij het belang erkennen van een adequate kredietregistratie. Deze helpt om overkreditering bij consumenten te voorkomen en beschermt hen tegen mogelijke financiële problemen. Tegelijkertijd beseffen we dat kredietverstrekkers een vergelijkbaar belang hebben bij deze registratie om onnodige verliezen in hun kredietportefeuille te voorkomen. Echter, er zijn momenten waarop deze belangen niet altijd op één lijn liggen. De bescherming van consumenten kan soms in strijd zijn met de commerciële belangen van de kredietverstrekkers. Helaas is in de loop van de tijd het evenwicht tussen deze belangen scheefgegroeid in het voordeel van de kredietverstrekkers.

Het is van belang om eraan te herinneren, dat de roep om adequate wetgeving voornamelijk voortkomt uit de veronachtzaming van de belangen van consumenten. Niet de kredietverstrekkers, maar de consumenten en hun belangenbehartigers vroegen om deze wetgeving. Hieruit blijkt dat, in tegenstelling tot wat de Memorie van Toelichting (MvT pagina 5) suggereert, het huidige stelsel niet naar behoren functioneert – ten minste niet voor de consument.

De weigering om achterhaalde kredietregistraties te verwijderen heeft te vaak ertoe geleid dat consumenten ten onrechte geen krediet konden verkrijgen. De huidige mogelijkheden voor rechtsbescherming, zoals het indienen van een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), het procederen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en het voeren van een procedure bij de reguliere rechtbank, bieden slechts voor sommigen een uitkomst.

Het wetsontwerp beoogde de positie van de consument te verbeteren, of in ieder geval niet te verslechteren. Echter, het ontwerp zoals toegelicht in de MvT bereikt dit doel niet. Dit komt onder andere door de versterkte positie van het door de kredietverstrekkers gefinancierde BKR, en de beperktere mogelijkheden voor bezwaar, zoals opgenomen in artikel 8 van het wetsontwerp.

Het is zorgwekkend dat in de MvT geen aandacht is besteed aan de publieke commotie over de consumentonvriendelijke houding van het BKR en kredietverstrekkers. Het wetsontwerp lijkt een ongegrond vertrouwen in deze sector te tonen.

Kortom, de Stichting Onterechte BKR-registratie dringt aan op een heroverweging van de basisprincipes van een eerlijk en rechtvaardig krediet registratie systeem, waarin meer ruimte is voor de belangen van de consument.

Dit is van essentieel belang, want in tegenstelling tot wat de MvT naar voren brengt, is de kredietregistratie niet slechts één van de criteria voor kredietverstrekkers bij het verstrekken van een lening. Dit is weliswaar de visie van de kredietverstrekkers en het BKR, die zonder kritiek door de minister wordt overgenomen, maar dat is niet de ervaring van juridische hulpverleners in het veld. Zij zien dat een negatieve kredietregistratie het vrijwel onmogelijk maakt om nog krediet te krijgen en dat kredietverstrekkers en het BKR alles in het werk stellen om te voorkomen dat een bestaande registratie wordt verwijderd. Het inzetten van dure advocaten om klagers met beperkte middelen te ontmoedigen is daarbij niet ongebruikelijk.

Samenvattend pleiten wij als Stichting voor een herziening van de principes van een eerlijk en rechtvaardig kredietregistratiesysteem, dat meer rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van de consument.

Paragraaf 2. Het Bureau Krediet Registratie (BKR)

Uit de schriftelijke antwoorden op de vragen van Tweede Kamerlid Slootweg van 18 april 2023 (kenmerk 2023Z07011) blijkt dat er nauwe, maar helaas weinig kritische, contacten bestaan tussen de minister en het BKR. Het BKR, dat een duidelijk belang heeft bij het behouden van zijn huidige monopolie positie, lijkt de minister op zijn minst onvolledig te informeren. Het gebrek aan kritisch onderzoek naar het BKR, en het schijnbare volledige vertrouwen dat door de minister in het BKR wordt gesteld, zijn zorgwekkend.

Onze stichting heeft redenen om dit vertrouwen niet te delen, niet in de laatste plaats vanwege ervaringen uit het recente verleden die twijfels hebben gewekt over de professionele integriteit van de Raad van Bestuur van het BKR, met name zijn voorzitter. De dubieuze houding van betrokkene is op pijnlijke wijze aan het licht gekomen in een uitzending van het televisieprogramma Radar van 3 april 2023, waarin de door hem geïnitieerde, althans gedoogde, ongepaste praktijken van het BKR werden belicht.

Artikel 2 van het wetsontwerp voorziet in de aanwijzing van één rechtspersoon voor het beheer van het kredietsysteem. Gezien de voorgaande informatie is het verrassend, zo niet verbijsterend, dat MvT het BKR noemt als de enige kandidaat.

Het BKR wordt feitelijk geheel bekostigd door de kredietverstrekkers en is, hoewel dat formeel niet de bedoeling is, blijkens zijn jaarcijfers behoorlijk winstgevend.. Nu het wetsontwerp in voortzetting van deze voor het BKR lucratieve situatie voorziet, is het onwaarschijnlijk dat het BKR zich opeens de belangen van de niet betalende consument zal gaan inzetten.

Indien het BKR onverhoopt toch de wettelijke taak krijgt om als enige het beheer uit te voeren, moet er volgens onze stichting op verschillende gebieden wel verandering komen om het verloren maatschappelijk vertrouwen terug te winnen. Dit omvat het verbeteren van het toezicht op de Raad van Bestuur van het BKR en meer transparantie en diversiteit in de Raad van Commissarissen, waarvoor een verandering in de benoemingsprocedure van beide organen van het BKR onontkoombaar lijkt.

Onze stichting adviseert dan ook dat in de wet wordt vastgelegd dat de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van het BKR, na een openbare sollicitatieprocedure, door de minister worden benoemd. Althans dat hun benoeming goedkeuring van de minister nodig heeft. Daarnaast zou de Raad van Commissarissen meer divers samengesteld moeten worden, met inbreng van deskundigen op het gebied van schuldenproblematiek en consumentenbescherming.

Paragraaf 3. Rechtsbescherming

Het wetsvoorstel, zoals eerder vermeld, wordt ingegeven door een roep om meer consumentenbescherming bij kredietregistratie. Er is echter een onmiddellijk en onbedoeld effect van een wettelijke regeling: het recht op bezwaar tegen onterechte verwerking van persoonsgegevens, zoals voorgeschreven door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en momenteel van kracht, zou komen te vervallen. Dit wordt kernachtig uitgelegd in de MvT op pagina 7.

De minister verzekert ons dat dit niet het geval kan zijn en dat zij van plan is de huidige mogelijkheden om bezwaar te maken tegen een onterechte kredietregistratie te handhaven. Dat juichen wij uiteraard toe. Echter, om twee redenen is deze mededeling niet volledig en daarom onjuist.

Ten eerste bepaalt artikel 8 van het wetsvoorstel dat bezwaren alleen kunnen worden ingediend bij de kredietverstrekker en dus niet bij het BKR. Volgens het wetsvoorstel draagt het BKR geen zelfstandige verantwoordelijkheid. Dit is momenteel weliswaar het standpunt van zowel kredietverstrekkers als het BKR, maar dit standpunt is in de rechtspraak inmiddels achterhaald. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 6 juni 2023 bepaald dat het BKR even verantwoordelijk is voor registraties in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) als de kredietverstrekkers zelf en dat consumenten hun verzoek tot verwijdering van kredietregistratie rechtstreeks bij het BKR kunnen indienen. Dit waarschijnlijk tot grote teleurstelling van het BKR en de kredietverstrekkers, die nu hopen deze juridische ontwikkeling terug te laten draaien via dit wetsvoorstel.

Het is naar onze mening ongewenst dat de minister deze ontwikkeling in de rechtspraak ongedaan zou maken, door in het wetsontwerp alsnog te kiezen voor het door de rechter verworpen standpunt van het BKR en de kredietverstrekkers De mogelijkheid om bezwaren direct bij het BKR in te dienen is cruciaal, niet alleen omdat een vernieuwd BKR waarschijnlijk kritischer zal zijn ten opzichte van bezwaren van kredietverstrekkers tegen verwijdering van kredietregistraties, maar ook omdat de consument in veel gevallen bezwaar moet maken tegen meerdere kredietverstrekkers die betrokken zijn bij dezelfde casus. Het risico bestaat dat de consument uiteenlopende uitkomsten krijgt in de afzonderlijke procedures tegen deze verschillende kredietverstrekkers. Daarom moet artikel 8 van het wetsvoorstel worden aangepast om te verduidelijken, dat verzoeken ook bij het BKR kunnen worden ingediend, in overeenstemming met de huidige rechtspraak.

De tweede verslechtering van de rechtspositie van de consument komt voort uit de omschrijving in artikel 8 van het wetsvoorstel van de gronden voor het verwijderen van kredietregistratie, namelijk “voor zover verwerking daarvan, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.”

Als het de bedoeling is dat het niveau van rechtsbescherming van de AVG onder de nieuwe wet intact blijft, zoals de minister belooft, dan moet gezegd worden dat de AVG van een heel ander uitgangspunt uitgaat. De AVG verordent in artikel 21 immers in beginsel verwijdering, ‘tenzij de verwerkingsverantwoordelijke dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene…’ Het zijn dus het BKR en kredietverstrekkers die moeten motiveren en zo nodig aantonen waarom een registratie niet mag worden verwijderd, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen ,waarbij een evenredige afweging moet plaatsvinden met de belangen van de betrokken natuurlijke personen. De AVG stelt daarbij niet de aanvullende eis, dat verdere registratie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, waarbij de consument kennelijk moet aantonen dat hij dusdanig hard wordt getroffen door de handhaving van de registratie, dat er huiselijk gezegd sprake is van een crepeergeval – een te zware eis.

Onze stichting is van mening, dat er geen goede reden is om bij het beoordelingskader in artikel 8, lid 1 van het wetsvoorstel af te wijken van het bepaalde in artikel 21 van de AVG. Daarmee zou immers afbreuk worden gedaan aan het beschermingsniveau dat de AVG tot op heden in zaken als deze biedt en dat de minister ook bij de toepassing van de nieuwe wet belooft te handhaven.

Samenvattend houdt het huidige wetsvoorstel naar onze mening een verslechtering in van de rechten van de consumenten weerspiegelt het een ongerechtvaardigd vertrouwen in het BKR en de kredietverstrekkers.

Het enige onderdeel waarin het wetsvoorstel tracht de consument tegemoet te komen – de verkorting van de bewaartermijn tot drie jaar – is tenslotte ondoordacht. Er zijn mensen die opzettelijk het systeem manipuleren en met tonnen aan schulden wegkomen, om na drie jaar zonder zorgen weer nieuwe verplichtingen aan te gaan. Daarentegen zijn er ook de ‘kleine overtreders’, die na een kleine vergissing, impulsiviteit of misstap weer volledig solvabel zijn, maar desondanks nog steeds drie jaar op de zwarte lijst blijven staan.

Het is niet de bewaartermijn waar onze stichting zich zorgen over maakt – die mag over het algemeen best vijf jaar blijven. Onze focus ligt op het leveren van maatwerk, of als u wilt, het handhaven van de menselijke maat.

Namens de Stichting Onterechte BKR-registratie,

Mr. Frank Visser

Voorzitter